In de lerarenagenda (2013-2020) is de ambitie uitgesproken het leraarschap te verbeteren. Samen met leraren, schoolleiders, opleiders, bestuurders wordt deze ambitie verwezenlijkt. Voor de lerarenopleidingen is het de ambitie om betere leraren op te leiden aan kwalitatief betere opleidingen. In de afgelopen week verschenen derde voortgangsrapportage Lerarenagenda “Samen werken aan een doorlopende leerlijn voor leraren” zegt minister Bussemaker onder meer dat de lerarenopleidingen op orde zijn. De beoogde kwaliteitsverbeteringen zijn gerealiseerd. Ze verwijst hiervoor met betrekking tot de hogescholen naar de accreditaties van de pabo’s en de tweedegraadsleraren door de NVAO. Tevens verwijst ze naar de toenemende studenten tevredenheid.
Samenwerking met het werkveld
Uit de voortgangsrapportage lerarenagenda blijkt dat er op veel terreinen vooruitgang is geboekt. De bewindslieden melden in de voortgangsrapportage dat de lerarenopleidingen op orde zijn, er weer meer mannen naar de pabo’s komen en steeds meer starters begeleiding krijgen in de klas. De komende periode blijft de verbetering van de samenwerking tussen opleidingen en werkveld op de agenda staan. Het is bijvoorbeeld van belang dat de lerarenopleidingen vaker en intensiever betrokken zijn bij die begeleiding van startende leraren. Door intensievere samenwerking op bestuurlijk niveau, is de afgelopen periode de samenwerking tussen partners in de regio al versterkt. De doorlopende leerlijn voor leraren start bij voldoende kwalitatieve en kwantitatieve instroom in de opleidingen, waarna een goede opleiding en aansluitende begeleiding, voortdurende professionalisering en continue bij- en nascholing, volgen. Als leraar ben je immers nooit uitgeleerd.
Weerbarstige vraagstukken
De minister beschrijft in de voortgangsrapportage dat er op veel terreinen voortgang is geboekt maar er liggen nog weerbarstige vraagstukken op tafel. Voorbeelden hiervan zijn een naderend lerarentekort, betere overgang tussen opleiding en arbeidsmarkt en de afstemming van vraag en aanbod tussen scholen en opleidingen. Samen met het ministerie van OCW werken de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VSNU, de Onderwijs coöperatie, de bonden en de Vereniging Hogescholen samen om de verschillende vraagstukken aan te pakken vanuit een gezamenlijke ketenverantwoordelijkheid.
Meer studenten en meer diversiteit
Hogescholen werken niet alleen aan de kwaliteit van het onderwijs maar zetten zich ook in voor meer routes naar het leraarschap. Om de lerarenopleidingen voor meer doelgroepen aantrekkelijk te maken, ontwikkelen hogescholen bijvoorbeeld een flexibel aanbod van opleidingen, oa in deeltijd, bieden maar liefst 20 pabo’s een academische variant (m.n. gericht op vwo-instromers) aan, en bieden tweedegraads opleidingen een educatieve minor aan waarin studenten die niet aan een lerarenopleidinge studeren toch kennis kunnen maken met het onderwijs, om vervolgens via een kopopleiding versneld een lesbevoegdheid te halen. Daarnaast willen hogescholen ook meer culturele diversiteit en meer mannen op de opleidingen, met name de pabo, zodat de opleidingen meer een afspiegeling zijn van de samenleving. Met het aanscherpen van de instroomeisen in 2015 daalde met name het aantal mbo-studenten met een niet-westerse culturele achtergrond in het eerste jaar van de pabo. Dit studiejaar lijkt de totale instroom van pabo-studenten zich voorzichtig te herstellen. Samen met het mbo werken hogescholen nu aan een betere doorstroom naar de pabo. Ook het project “Veel meer meesters” waar 18 pabo’s aan meewerkten lijkt zijn vruchten af te werpen: het aantal mannen stijgt gestaag.